-
1 Bienne
n. Bienne, stad in noordwesten van Zwitserland (ook Biel) genoemd; familienaam -
2 Kanton
-
3 Karton
Karton〈m.; Kartons, Kartons; Oostenrijk, Zwitserland ook Kartone〉♦voorbeelden: -
4 Radio
Radio〈o.; Radios, Radios〉3 〈 zonder lidwoord〉radio(station), zender♦voorbeelden:1 was kommt im Radio? • wat is er op de radio?etwas im Radio hören • iets voor de radio horen -
5 Seminar
Seminar〈o.; Seminars, Seminare; meervoud Oostenrijk en Zwitserland ook Seminarien〉3 seminar, studieconferentie -
6 Taxi
-
7 Weihnachten
Weihnachten〈o.; Weihnachtens, Weihnachten; in uitdrukkingen en Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland ook alleen meervoud〉♦voorbeelden:1 (ein) frohe(s), fröhliche(s) Weihnachten! • vrolijk kerstfeest!, prettige kerstdagen!über Weihnachten • met Kerstmis, met de kerst(dagen) -
8 Jus
Jus1〈v.; Jus; ook, vooral Zwitserland en Zuid-Duitsland o.; Jus, geen meervoud〉————————Jus2〈o.; Jus〉 〈 Oostenrijk, Zwitserland; elders verouderd〉 -
9 alémanique
alémanique [aaleemaaniek]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden: -
10 suisse
suisse1 [sŵies]〈m.〉♦voorbeelden:→ argent————————suisse2 [sŵies]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 Zwitsers♦voorbeelden:la Suisse • Zwitserlandun Suisse • Zwitser -
11 Creme
-
12 Geschmack
Geschmack〈m.; Geschmack(e)s, Geschmäcke; meervoud informeel; schertsend Geschmäcker〉2 〈 Zwitserland〉geur, reuk♦voorbeelden:an einer Sache Geschmack finden • (a) plezier in iets hebben, iets leuk vinden; (b) iets kunnen waarderenauf den Geschmack kommen • er de smaak van te pakken krijgenfür meinen Geschmack • naar mijn smaak -
13 Hafen
Hafen1〈m.; Hafens, Häfen〉♦voorbeelden:————————Hafen2〈m.; Hafens, Hafen〉 -
14 Samariter
Samariter〈m.; Samariters, Samariter〉 -
15 Schaft
〈m.; Schaft(e)s, Schäfte〉2 steel, stengel -
16 belegt
-
17 büßen
büßen♦voorbeelden:1 das sollst du mir büßen! • daar zul je voor boeten!etwas mit dem Leben büßen • iets met de dood (moeten) bekopen -
18 dieses Wort ist auch für die Schweiz belegt
dieses Wort ist auch für die Schweiz belegtWörterbuch Deutsch-Niederländisch > dieses Wort ist auch für die Schweiz belegt
-
19 sauber
sauber1 schoon, zindelijk ⇒ net, zuiver3 zuiver, onberispelijk, rein ⇒ fatsoenlijk♦voorbeelden:das Kind ist schon sauber • het kind is al zindelijk5 eine saubere Summe • een flinke, aardige som
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Французский